We kennen het belang van polyfenolen voor onze gezondheid, maar daar tegenover staat de complexiteit van het metabolisme van polyfenolen. Cranberry's zijn daar een voorbeeld van: ze bevatten proanthocyanidinen, flavan-3-olen, anthocyanidinen en fenolzuren. Die stoffen worden slecht opgenomen in de dunne darm, maar na verwerking door de microbiota van de dikke darm vinden ze wel hun weg naar het lichaam. In de lever kunnen ze verder gemetaboliseerd worden. Ongeveer 6% van de al dan niet gemetaboliseerde cranberrystoffen kunnen uiteindelijk in de urine teruggevonden worden.

Iedereen verwerkt polyfenolen op een andere manier. Onderzoekers geloven dat het begrip 'metabotype' kan helpen om vat te krijgen op die complexiteit. Ze konden voor cranberry drie metabotypen onderscheiden en ze ontdekten dat de microbiota hierbij de belangrijkste determinant was. Ze hopen bovendien dat de metabolieten van flavan-3-olen in de urine snel een beeld geven van iemands metabotype.

Iemands metabotype ligt niet vast. Polyfenolen hebben een prebiotische invloed op het metabotype en dat zagen de onderzoekers ook in dit onderzoek. Het derde metabotype had de neiging om te veranderen in de loop van de interventie. De twee andere metabotypen bleven stabiel.