Hoogleraar Mai Chin A Paw over beweging en leefstijl
‘De verantwoordelijkheid om meer te bewegen ligt niet bij het individu’
Hoogleraar Mai Chin A Paw over beweging en leefstijl

Gaat het over jeugd en gezondheid, dan kun je bij Mai Chin A Paw aankloppen. Met haar achtergrond in bewegingswetenschappen en epidemiologie houdt ze zich als onderzoeker, hoogleraar én voorzitter van de sectie Jeugd en Gezondheid van de afdeling Public and Occupational Health bij AmsterdamUMC bezig met onderzoek met, voor en door kinderen en jongeren. Wij spraken haar over de stand van zaken, de kansen, mogelijkheden én de huidige uitdagingen.

Je hebt veel verschillende rollen, waar ben je momenteel mee bezig?

Ik richt mij op mogelijkheden om de jeugd zo gezond en gelukkig mogelijk te laten opgroeien. Dat doe ik onder andere door onderzoekers op te leiden en studenten te onderwijzen op dit onderwerp. En daarnaast coördineer ik meerdere nationale en internationale onderzoeken. Hierbij vind ik het heel belangrijk dat ik bijdraag aan het vergroten van rechtvaardigheid. Ik wil de wetenschap inclusiever maken en de bestaande gezondheidsverschillen verkleinen. Wetenschappelijk onderzoek is nog te vaak niet-inclusief, naar mijn mening. Er zijn veel selectieve onderzoeken bij selectieve groepen, waardoor die automatisch meer voordeel hebben van wetenschappelijk onderzoek. De maatschappij en ook de zorg zijn gericht op geprivilegieerde groepen en dat gaat ten kosten van anderen.

Een onderzoek waar ik mij momenteel bijvoorbeeld mee bezig houd, is beweging onder tieners. Wat we zien is dat ‘buitenspelen’ op de middelbare school opeens niet meer normaal is en dat ook de buitenruimtes in de publieke ruimte minder aantrekkelijk zijn ingericht voor tieners dan vroeger. De meeste speeltuinen zijn alleen leuk voor jongere kinderen of alleen voor een bepaalde groep oudere kinderen. Een voetbalveldje is bijvoorbeeld bijna overal te vinden, maar lang niet elke tiener vindt voetbal leuk. Daarbij zien we dat tieners minder welkom zijn in de publieke ruimte. Ze worden al snel gezien als een groep die overlast geeft, als ‘hangjeugd’. Er is dus minder variatie, minder aanbod en minder toegang voor deze oudere kinderen.

In ons onderzoek proberen we samen met tieners te onderzoeken hoe we de openbare ruimte beweegvriendelijker kunnen inrichten voor hen. Dat is best lastig. Als mensen horen dat we een plein willen inrichten voor tieners, dan komen daar al snel veel zorgen bij: als het maar geen overlast gaat geven. Terwijl zij natuurlijk óók recht hebben op de openbare ruimte.

Zijn tieners ook duidelijk minder gaan bewegen dan andere leeftijdsgroepen?

Het NOC*NSF doet jaarlijks onderzoek naar sportdeelname onder de Nederlandse bevolking aan de hand van vragenlijsten en daarin zagen we tijdens de coronacrisis dat de sportdeelname bij alle leeftijdsgroepen flink naar beneden kelderde. Inmiddels zien we dat het niveau bij jonge kinderen en bij volwassenen weer opgetrokken is tot het niveau van vóór de pandemie, maar bij jongeren zien we dat niet. Je kan daaruit concluderen dat ze minder vaak lid van zijn van de sportclub, maar het hoeft niet automatisch te betekenen dat ze minder zijn gaan bewegen. Misschien hebben ze tijdens corona wel juist andere activiteiten ontdekt die toen wél mochten en zijn ze daar mee doorgegaan. Thuis fitnessen of individueel buiten sporten in plaats van in groepsverband. Maar dat is dus heel lastig om te concluderen en te meten.

Dat is ook direct een ander project waar ik mee bezig ben: onderzoeken hoe we beweeggedrag beter kunnen meten. Het is heel moeilijk om beweging of beweeggedrag in zijn totaliteit te meten. Het omvat namelijk niet alleen deelname bij een sportclub of vereniging, het is ook fietsen of wandelen naar school, met broertjes of zusjes thuis spelen... Het is zo veelzijdig dat het heel moeilijk te meten is. Vragenlijsten zijn daarvoor niet heel nauwkeurig. Het is lastig voor mensen om echt te berekenen hoeveel zij bewegen en op welke intensiteit, omdat een speelmomentje met de hond bijvoorbeeld ook als beweging telt en je tijdens een work-out soms ook even stilstaat en pauze neemt. We onderzoeken nu nieuwe methodes, met een 24 uurs-focus. We kijken dan niet alleen naar beweging, maar ook naar zitten en slapen. Want hoe meer je aan de één besteedt, hoe minder de andere twee worden gedaan. En ze hebben natuurlijk ook weer invloed op elkaar: slaap je slecht, dan heb je minder energie om te bewegen. Zit je veel achter een beeldscherm in de avond, dan verstoort dat je slaap. Daarbij worden er steeds meer en betere sensoren en metertjes ingezet om versnellingen in beweging te meten, maar die data moeten wel goed geanalyseerd en geïnterpreteerd worden. Want wat hield de versnelling in: wat deed diegene en hoe intensief werd er daadwerkelijk bij bewogen? We onderzoeken nu hoe we deze data beter kunnen gebruiken om het beweeggedrag goed inzichtelijk te krijgen. Want lopen, wandelen en rennen worden wel goed gemeten, maar heel jonge kinderen en ook tieners doen veel gevarieerdere en abruptere bewegingen – of in het geval van baby’s: die kruipen en rollen. Goed kunnen meten is ontzettend belangrijk voor ons om de relatie met gezondheid goed in kaart te kunnen brengen.

Kun je wel iets zeggen over het beweeggedrag en de relatie met gezondheid momenteel?

Ik denk dat we met z’n allen – welke doelgroep dan ook - veel te weinig bewegen, en ook veel te weinig gevarieerd. We zien heel duidelijk dat de motorische fitheid van kinderen achteruit is gegaan. Denk dan aan kracht, uithoudingsvermogen, coördinatie, snelheid en lenigheid. We hebben testscores van kinderen tussen de tien en twaalf jaar vergeleken met de scores van hun leeftijdgenoten in de jaren tachtig. Doordat we exact dezelfde testen gebruikten, zien we heel duidelijk dat kinderen van nu veel slechter scoren. Obesitas en diabetes type 2 noemden we vroeger ouderdomsziekten omdat ze alleen bij oudere mensen voorkwamen. Helaas zien we beide diagnoses op steeds jongere leeftijd. Heel zorgelijk, want ze hebben daar de rest van hun leven nadelen van.

Overigens geldt de motorische achteruitgang niet alleen voor kinderen met overgewicht, ook kinderen met een gezond gewicht zijn bijvoorbeeld minder sterk en lenig. En het geldt ook voor heel jonge kinderen. Iets wat ook in de praktijk wordt gezien. We horen regelmatig van gymdocenten dat de vierjarigen van nu niet meer zo vaardig zijn als eerder. En als je motorisch minder vaardig bent, kost bewegen ook meer moeite en vind je het misschien minder leuk.

Hoe kun je die achteruitgang verklaren?

Ik denk dat minder buitenspelen een belangrijke oorzaak is. Gewoon vrij en gevarieerd buiten spelen en ontdekken. Daarnaast hebben beeldschermen steeds meer hun intrede gedaan en die worden ook op steeds jongere leeftijd gebruikt. We zien dat wanneer een kindje achter een beeldscherm zit, hij/zij véél stiller zit dan wanneer het ‘gewoon’ zit. Jonge kinderen bewegen van nature eigenlijk continue, maar bij een beeldscherm zitten ze echt helemaal stil. Ik snap dat ouders denken: lekker makkelijk. Maar jonge kinderen leren door te bewegen. Daarbij leidt te weinig buitenspelen en teveel dichtbij kijken ook tot meer bijziendheid van kinderen.

Wat moet er volgens jou veranderen om ons weer meer te laten bewegen?

Als het aan mij ligt, wordt de hele maatschappij anders ingericht. Die is nu namelijk ingericht om mensen zo min mogelijk te laten bewegen. Zo is de publieke buitenruimte voornamelijk voor auto’s en bedrijven. Niet voor bewoners die naar school of werk fietsen of wandelen, of buitenspelen. In de ene buurt is dit erger dan in de andere buurt, waardoor gezondheidsverschillen groter worden. Ik zou graag zien dat er meer en aantrekkelijke buitenruimte wordt gecreëerd, voor verschillende doelgroepen en verschillende behoeftes. Goede trottoirs, brede fietspaden, veilige routes naar scholen, speelplekken voor diverse groepen.

En ook op scholen kunnen er aanpassingen gedaan worden. Kinderen gaan met vier jaar naar school en moeten dan leren stilzitten. We leren ze dus al heel vroeg ongezond gedrag aan. Terwijl een kindje natuurlijk niet perse stil hoeft te zitten om iets te leren. Ik zou liever meer bewegende leeractiviteiten zien. Al zitten ze op een kleedje op de grond; dat nodigt al meer uit tot bewegen dan op een stoel aan een tafel. Ik raad schoolbesturen ook aan om open te staan voor de ideeën van kinderen zelf. We hebben regelmatig projecten met kinderen gedaan, op scholen die hun schoolplein wilden aanpakken en de kinderen wilden laten mee denken. We zagen dat kinderen heel inclusief denken, veel meer dan volwassenen. Ze denken automatisch aan leuke opties voor jongere kinderen bijvoorbeeld en ze komen ook met ideeën voor meer toevoeging van natuur. Een opmerking van een schooldirecteur is mij altijd bij gebleven. Zij zei: ‘Ik heb een buitenspeel-expert ingehuurd, terwijl ik eigenlijk een school vól buitenspeel-experts heb.’ Tegelijkertijd hebben scholen al heel veel op hun bordje. Ik wil de verantwoordelijkheid niet bij één partij leggen en zeker ook niet bij het individu. Dat hoor ik nu wel vaak: het individu moet zijn gedrag veranderen. Maar dat is echt héél lastig in een omgeving die op alle manieren tegenwerkt.

Ik vind dat er een heel grote maatschappelijke verantwoordelijkheid is om iedereen de kans te geven of toegang te geven tot een beweegvriendelijke ruimte. Hoe we de maatschappij nu hebben ingericht, is niet goed voor onze gezondheid en ook niet goed voor de natuur, de planeet. We hebben gezondheid in breedste zin geen prioriteit gegeven en daardoor wordt er onvoldoende rekening gehouden met de gezondheid van toekomstige generaties. Er gaat teveel aandacht naar zorg als het kwaad al geschied is en te weinig naar preventie. We laten het eigenlijk maar gebeuren, die ongezonde levensstijlen, en vervolgens gaan we met de kraan open dweilen. Alle partijen samen, de landelijke politiek, gemeentes, scholen, iedereen heeft een aandeel en een verantwoordelijkheid voor beter beweeggedrag.

Toch wil ik het heel kort even over het individu hebben... Want hoe pas jij zelf beweging toe in je dagelijkse leven?

Ik houd enorm van bewegen – maar dat zal je niet verrassen. Ik pak ’s ochtends de fiets en fiets dan een half uur naar de yogaschool. Daar doe ik anderhalf uur ashtanga-yoga, dat is een heel dynamische vorm van yoga. Daarna ga ik door naar m’n werk, dat is op vijf minuutjes afstand. Daar probeer ik zoveel mogelijk te bewegen: ik neem de trap, een overleg met collega’s probeer ik zoveel mogelijk wandelend in het park te doen en een online overleg doe ik staand. Dan doe ik mijn zit/sta-bureau omhoog. Al telt dat niet als ‘bewegen’, maar het wisselen van houding is wel aan te raden. Daarna fiets ik natuurlijk weer een half uurtje naar huis. Ik probeer op deze manier beweging in mijn dagelijkse bezigheden te verwerken. Spreek ik met vrienden af, dan doen we vrijwel altijd ook een bewegende activiteit. Wandelen of fietsen bijvoorbeeld. Dat is iets wat we tijdens de coronapandemie zijn gaan doen, maar inmiddels gewoonte is geworden.

Dat raad ik iedereen aan: bewegen zoveel mogelijk inbouwen in je leven, in je routine. Ik hoef er niet eens meer over na te denken; het zit gewoon al iedere dag ingebouwd. Dat maakt het laagdrempeliger en beter vol te houden. Voorheen sportte ik altijd ’s avonds, maar nu met kleine kinderen is dat niet praktisch. Daarom ben ik het ’s ochtends gaan doen. En voor zoiets als yoga heb je niet veel nodig, je kunt ook thuis je matje uitrollen. Ik zou als gezondheidsprofessional cliënten ook aanraden om altijd een beweegvorm of sport te kiezen waar je blij van wordt. Dan is het geen opgave, maar een beloning.

Wat zou je andere gezondheidsprofessionals graag willen meegeven?

Stap zoveel en zo vaak mogelijk uit je eigen bubbel. We groeien allemaal op in een bepaalde bubbel. Een gezin, een vriendengroep, collega’s, waardoor je denkt: dit is hoe iedereen het doet. Ik kom zelf uit een multicultureel gezin en zag al snel dat het er bij ons thuis anders aan toe ging dan bij veel vriendjes en vriendinnetjes. Maar kom je nooit uit die bubbel, dan realiseer je je dat niet. Wat voor jou heel normaal is, hoeft voor een ander helemaal niet normaal te zijn. Ik denk dat het goed is als we als gezondheidsprofessionals openstaan voor andere perspectieven, andere gewoontes en andere culturen. We hebben allemaal een bias, daar kunnen we niet om heen, maar het helpt al veel om je daar bewust van te zijn. 