Het darmmicrobioom bepaalt mede hoe mensen reageren op kruiden en plantenstoffen. Veel medicinale plantenstoffen, zoals polyfenolen, saponinen en bitterstoffen, ontwikkelen pas hun bioactieve werking na omzetting door darmbacteriën, wat mede verklaart waarom de effecten van fytotherapie zo individueel kunnen zijn. Tegelijkertijd beïnvloeden kruiden het microbioom door gunstige bacteriën te stimuleren en pathogenen te remmen. Dit artikel verkent de wisselwerking tussen microbioom en kruiden, de klinische implicaties en mogelijkheden voor een gerichte, gepersonaliseerde toepassing van deze kennis in de praktijk.
Veel plantenstoffen, zoals polyfenolen, saponinen en glycosiden, worden in de dunne darm maar beperkt opgenomen. Een groot deel bereikt onveranderd de dikke darm. Daar vindt een scala aan microbiële omzettingen plaats, waaronder hydrolyse, deglycosylering en reductie, die leiden tot de vorming van kleinere, beter opneembare metabolieten met een vaak hogere biologische activiteit. Zo worden ellagitannines uit granaatappel en walnoot door bacteriën zoals bifidobacteriën omgezet in urolithines (antioxidante stoffen).1 Isoflavonen uit soja worden door bepaalde bacteriën omgezet in equol, dat veel sterker bindt aan oestrogeenreceptoren.2 Ook saponinen zijn voor hun werkzaamheid afhankelijk van het microbioom. Ginsenosiden uit ginseng worden in de dikke darm omgezet in stoffen die beter worden opgenomen en verantwoordelijk zijn voor veel van de immuunversterkende effecten van ginseng.3
Deze omzettingen verlopen niet bij iedereen gelijk. Het microbioom verschilt sterk tussen personen, waardoor sommige mensen metabolieten zoals equol of urolithine A niet of in mindere mate kunnen produceren. Dit verklaart waarom de werking van kruidenmiddelen zo individueel kan zijn: wat voor de één effectief is, kan bij een ander nauwelijks effect hebben. Interacties tussen kruiden en het darmmicrobioom lijken hier mede verantwoordelijk voor te zijn.
Polyfenolen
Polyfenolen zijn bioactieve stoffen uit planten die bekendstaan om hun antioxidante en ontstekingsremmende effecten. Ze komen voor in veel kruiden en specerijen, maar worden in de dunne darm slechts beperkt opgenomen. De omzetting van de plantenstoffen in de dikke darm blijkt belangrijk te zijn voor de biologische werking en beïnvloedt tegelijkertijd de samenstelling van het microbioom.
Curcuma longa bevat curcumine, een polyfenol met een breed scala aan effecten. De biologische beschikbaarheid van curcumine is echter laag. Darmbacteriën zetten curcuminoïden om in metabolieten, zoals tetrahydrocurcumine, die beter worden opgenomen en bovendien sterker werken. Tegelijk stimuleert curcumine de groei van gunstige bacteriën zoals bifidobacteriën en lactobacillen, vermindert het pathogene bacteriën en kan het de productie van lipopolysacchariden (LPS) verlagen, waardoor systemische ontsteking afneemt.4
Ook rozemarijn bevat polyfenolen, zoals rozemarijnzuur en carnosol, die in de dikke darm door bacteriën worden omgezet in kleinere fenolische metabolieten die het immuunsysteem moduleren. Rozemarijnextract stimuleert daarnaast Akkermansia muciniphila, een bacterie die de darmbarrière ondersteunt en de metabole gezondheid bevordert. Het remmen van LPS-producerende bacteriën draagt ook hier bij aan het verlagen van systemische ontsteking.5
De interactie tussen polyfenolen en het microbioom is dus bidirectioneel. Polyfenolen bevorderen de diversiteit van het microbioom, stimuleren gunstige bacterieën, zoals Akkermansia en Faecalibacterium prausnitzii, en remmen de groei van pathogene bacteriën. Omgekeerd is het microbioom nodig om polyfenolen om te zetten in bioactieve metabolieten die de gezondheid direct ondersteunen.
Bitterstoffen
Bitterstoffen vormen een groep secundaire plantenstoffen waarvan de werking sterk afhankelijk is van het microbioom. Een goed voorbeeld is berberine, het gele alkaloïde uit Berberis vulgaris. Berberine staat bekend om zijn antimicrobiële en metabole effecten, maar de interactie met de microbiota is belangrijk voor zowel de effectiviteit als verdraagbaarheid.
Berberine kan worden ingezet bij dysbiose. Studies laten zien dat het de groei van pathogene bacteriën remt en bacteriële overgroei tegengaat, bijvoorbeeld bij small intestinal bacterial overgrowth (SIBO). Tegelijkertijd onderdrukt berberine de groei van gunstige bacteriën slechts beperkt, waardoor schade aan de gezonde flora beperkt blijft. Zo ontstaat een verschuiving in de microbiële balans richting een gezonder microbioom. De opname van berberine in de dunne darm is echter beperkt. Het microbioom zet berberine om in dihydroberberine, een metaboliet die beter wordt opgenomen en vervolgens deels terug wordt geoxideerd tot berberine in het lichaam. Deze omzetting is niet alleen belangrijk voor de werkzaamheid, maar ook voor de tolerantie. Doordat dihydroberberine beter wordt opgenomen en lokaal minder geconcentreerd aanwezig is, veroorzaakt het minder bijwerkingen zoals diarree, buikpijn of een opgeblazen gevoel. Kortom, een gezond en divers microbioom versterkt zowel de effectiviteit als de verdraagbaarheid van berberine.6
Saponinen
Saponinen zijn bioactieve plantenstoffen die vóórkomen in veel kruiden, peulvruchten en andere voedingsmiddelen, zoals ginseng (Panax spp.), zoethout (Glycyrrhiza glabra), soja (Glycine max) en quinoa. Ze staan bekend om hun immunomodulerende, ontstekingsremmende en metabole effecten, maar hun werking is sterk afhankelijk van het darmmicrobioom. Veel saponinen moeten door darmbacteriën worden omgezet in kleinere, beter opneembare metabolieten om hun volle potentieel te bereiken. Een bekend voorbeeld zijn de ginsenosiden uit ginseng. In de dikke darm zetten onder andere Bacteroides en Eubacterium deze verbindingen om via deglycosylering in het actieve compound K.7 Ook glycyrrhizine uit zoethout wordt door darmbacteriën omgezet in glycyrrhetinezuur, dat ontstekingsremmend werkt, de darmbarrière ondersteunt en een mild corticoïde effect heeft.
Hoewel saponinen gezondheidsbevorderende effecten hebben, kunnen ze bij hoge doseringen of langdurig gebruik ook de darmwand en slijmlaag irriteren. Door hun zeepachtige (amfifiele) structuur kunnen saponinen de slijmlaag op de darmwand gedeeltelijk afbreken. Dit kan leiden tot een verhoogde permeabiliteit van de darmwand, lichte irritatie, een verhoogde passage van stoffen door de darmwand en in sommige gevallen een verhoogde kans op ontstekingsreacties.8
Etherische oliën
Etherische oliën zijn vluchtige, aromatische plantenbestanddelen. De bekendste in relatie tot hun effecten op het microbioom zijn thymol en carvacrol uit oregano en tijm en cineol uit rozemarijn en kaneel. Een belangrijk kenmerk van veel etherische oliën is hun brede antimicrobiële werking. Ze kunnen bij juist gebruik pathogene bacteriën en schimmels remmen in hun groei, zonder dat ze het microbioom volledig verstoren. Zo blijkt dat thymol en carvacrol pathogenen zoals Salmonella spp. en Escherichia coli kunnen onderdrukken, terwijl commensale bacteriën relatief gespaard blijven. Deze selectieve werking helpt bij het herstellen van een gezonde microbiële balans, vooral in situaties van dysbiose. Etherische oliën kunnen zo tevens de diversiteit van het microbioom bevorderen. Door pathogene bacteriën te remmen, ontstaat er ruimte voor gunstige bacteriën om te groeien. Rozemarijnextract met cineol is in studies bijvoorbeeld geassocieerd met een verhoogde aanwezigheid van bacteriën die de darmbarrière ondersteunen.9
Toch is het gebruik van etherische oliën niet zonder risico. Bij hoge doseringen en/of langdurig gebruik kunnen ook gunstige bacteriën worden aangetast, waardoor de microbiële diversiteit juist afneemt en de darmmicrobiota kwetsbaar wordt voor verstoring.9 Langdurig of onzorgvuldig gebruik kan leiden tot dysbiose, met een verhoogd risico op gastro-intestinale klachten zoals opgeblazen gevoel of diarree.
Praktische implicaties
De interactie tussen plantenstoffen en het darmmicrobioom maakt duidelijk dat de klinische respons op fytotherapeutica sterk individueel bepaald is. Niet iedereen vormt bijvoorbeeld de bioactieve metabolieten van polyfenolen of saponinen, zoals urolithine uit granaatappel of compound K uit ginseng. Ontlastingsonderzoek kan helpen te voorspellen wie mogelijk zal reageren op bepaalde kruiden (al is dit momenteel nog grotendeels gebaseerd op experimenteel onderzoek). Door zowel de samenstelling van het microbioom als functionele markers te analyseren, ontstaat inzicht in de capaciteit van de microbiota om plantenstoffen om te zetten en in de algemene gezondheid van de darmbarrière. Interessante microbiële markers zijn bijvoorbeeld bacteriën die specifieke omzettingen uitvoeren, zoals Gordonibacter en Ellagibacter voor urolithines, Slackia en Adlercreutzia voor equol en Bacteroides, Eubacterium of Bifidobacterium voor compound K. Daarnaast geven diversiteitsindices inzicht in de stabiliteit en veerkracht van het microbioom. Aanwezigheid in de ontlasting van specifieke omzettingsproducten, zoals urolithines, equol of dihydroberberine, is een directe aanwijzing dat bioactieve metabolieten worden gevormd. Verschillende laboratoria bieden deze markers inmiddels (deels) aan.
Kruid
- Ginseng (Panax ginseng, P. notoginseng)
- Kurkuma (Curcuma longa)
- Berberis (Berberis vulgaris)
- Thee (Camellia sinensis)
- Granaatappel (Punica granatum)
- Soja (Glycine max) / Rode klaver (Trifolium pratense)
- Resveratrol-rijke planten (Polygonum cuspidatum, druiven)
- Quercetine-rijke planten (uien, appels, etc.)
- Mariadistel (Silybum marianum)
- Zoethout (Glycyrrhiza glabra)
| Plantenstof(fen) | Microbiële omzetting | Metabolieten | Klinische implicaties |
| Ginsenosiden (Rb1, Rb2, Rg1, etc.) | Deglycosylering door Bacteroides, Eubacterium, Bifidobacterium | Compound K | Verbeterde anti-inflammatoire werking |
| Curcuminoïden | Reductie door onder andere Escherichia coli, enterococcen en bifidobacteriën | Tetrahydrocurcumine | Sterkere antioxidatieve/anti-inflammatoire activiteit |
| Berberine | Reductie door anaerobe nitroreductases | Dihydroberberine → terug oxidatie naar berberine in het lichaam | Betere opname, effectiever bij metabole aandoeningen |
| Catechinen (EGCG) | Afbraak | Fenylvalerolactonen, fenylpropionzuren | Verbeterde cardiovasculaire - en metabole bescherming |
| Ellagitannines (punicalagine) | Omzetting door Gordonibacter en Ellagibacter spp. | Urolithine A, B | Antioxidatief, anti-inflammatoir, ondersteuning mitochondriale functie |
| Isoflavonen (daidzeïne, genisteïne) | Omzetting door specifieke bacteriën | Equol | Sterkere oestrogeenmodulatie |
| Resveratrol | Reductie door darmbacteriën | Dihydroresveratrol, piceatannol | Betere biologische beschikbaarheid, anti-inflammatoir |
| Quercetine-glycosiden | Hydrolyse door bacteriële β-glucosidasen | Fenylzuurmetabolieten | Vaatverwijding, antioxidatief, darmbarrièrebescherming |
| Silymarine | Afbraak door bacteriële enzymen | Fenolische zuren | Deel van hepatoprotectieve werking |
| Glycyrrhizine | Hydrolyse door darmbacteriën | Glycyrrhetinezuur | Ontstekingsremmende effecten |
Ook ontstekings- en barrièremarkers zijn zinvol om te meten, met name wanneer de inzet van antimicrobiële planten(stoffen) wordt overwogen, zoals etherische oliën met thymol, carvacrol en cineol. Verhoogde fecale calprotectine of lactoferrine wijst op mucosale ontsteking, hoge zonulinewaarden op verhoogde darmpermeabiliteit en laag secretorisch IgA op kwetsbare mucosale immuniteit. Bij deze patiënten kan het gebruik van antimicrobiële kruiden beter voorzichtig worden gepland. Start met een lagere dosis, kies voor gespreide toediening of combinatie met prebiotica/probiotica om de gunstige microbiota en darmbarrièrefunctie te beschermen. Belangrijk is dat deze markers indicatief zijn en gecombineerd moeten worden met klinische context.
Pre- en probiotica
Dat brengt ons ook op een tweede implicatie voor de praktijk, namelijk de combinatie van kruiden met prebiotica of probiotica. Verschillende studies suggereren dat de effectiviteit van kruidenpreparaten toeneemt wanneer het microbioom in een gunstige staat verkeert. Prebiotica, zoals inuline of fructo-oligosachariden, kunnen de groei van gunstige bacteriën bevorderen die betrokken zijn bij de omzetting van polyfenolen en saponinen. Probiotica kunnen direct bijdragen aan de omzetting van plantenstoffen als zij de juiste enzymen bevatten. Zo zijn er bijvoorbeeld aanwijzingen dat de inzet van Bifidobacterium- of Lactobacillus-stammen de metabolisering van curcumine en catechinen kan verbeteren. In experimentele studies is aangetoond dat de combinatie van ginseng met probiotica leidt tot een hogere concentratie compound K in het bloed, wat wijst op een verbeterde biologische beschikbaarheid.7,10-12 Hoewel het bewijs nog in ontwikkeling is, zijn er goede aanwijzingen dat een synergetische aanpak, oftewel de inzet van kruiden samen met pre- en/of probiotica, de werkzaamheid van bepaalde fytotherapeutica kan vergroten.
Conclusie
Het microbioom speelt een belangrijke rol bij de effectiviteit en verdraagbaarheid van bepaalde medicinale kruiden. Door plantenstoffen om te zetten in bioactieve metabolieten en zelf door kruiden beïnvloed te worden, ontstaat een dynamische wisselwerking. Inzicht in het microbioomprofiel van een patiënt en functionele markers biedt de mogelijkheid om fytotherapeutica verder te personaliseren en de effectiviteit te vergroten.